• pap·pig
  • afleiding van pap met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pappig pappiger pappigst
verbogen pappige pappigere pappigste
partitief pappigs pappigers -

pappig [1]

  1. van iets dat het halfzacht, halfvloeibaar is
    • Het enige obstakel is een grote berg rijstebrij. Op het schilderij Luilekkerland (1567) van Pieter Brueghel de Oude zie je rechtsboven hoe een arme stakker zich een weg probeert te banen door de pappige witte massa. [2] 
     De sneeuw werd er pappig van waardoor ik er tot mijn knieën in zakte (het zogenaamde postholing).[3]
  2. (figuurlijk) niet heel erg stevig
    • Volgens Detroit Free Press noemt een lid van de Republikeinse Partij van Michigan Kid Rock de ideale kandidaat, omdat de zanger "een grote naam is, out of the box denkt en ervoor zorgt dat de Republikeinen van hun pappige imago afkomen". Hij voegt eraan toe: "Ik durf te wedden dat hij net zoveel losmaakt als Trump." [4] 
  3. van een mens of dier: te dik, te vet, te corpulent
84 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. HP de Tijd LISA BOUYEURE 22 APR 2015 Luilekkerland voor ordinaire gelukszoekers
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. De Telegraaf 15 feb. 2017 'Kid Rock genoemd als senator'
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be