nathouden
- nat·hou·den
- samenstelling van nat en houden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
nathouden |
hield nat |
natgehouden |
klasse 7 | volledig |
nathouden
- zorgen dat iets niet uitdroogt, dat iets vochtig blijft
- Je moet het pas ingezaaide gras tijdens de hittegolf goed nathouden.
- Pappen en nathouden.
mee bezig blijven of (onderwerp) aanhouden om resultaat te krijgen
- Het woord nathouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.