• rijs·te·nat
enkelvoud meervoud
naamwoord rijstenat
verkleinwoord

het rijstenato

  1. water waarin rijst heeft gekookt
    • Maar clive wist aan hetzelve dat blinde, dweepende vertrouwen, die onbeperkte verknochtheid aan den bevelhebber in te boezemen, die steeds als met tooverkracht ter overwinning leiden. Op zekeren dag kwamen zijne Spahi's tot hem, en verzochten hem, alle uitdeeling van koren voor zijne Europesche soldaten te willen bewaren, want dat zij, (de Spahi's) aan eene soberder levenswijs gewoon, zich gaarne met rijstenat vergenoegen wilden. [2] 
82 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]