nathals
- nat·hals
- samenstelling van nat bn en hals zn , waarbij op de binnenkant van de hals, de keel wordt gedoeld [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nathals | nathalzen |
verkleinwoord | - | - |
de nathals m
- (pejoratief) iemand die veel alcoholhoudende drank gebruikt
- Uit het feit dat een kwakzalver van Ostade, een kroeg met dronken boeren van Adriaen Brouwer of een ‘brakende nathals’ die door beschonken kameraden wordt uitgejouwd van Jan Steen naast Hollandse landschappen in kabinetten hingen van eersterangs staatslieden en godgeleerden kon men moeilijk, omgekeerd redenerend, afleiden dat die kunstminnaars affiniteit zouden voelen met de vertoonde grappigheid, dronkenschap of slordigheid of dat dit typisch Nederlandse karaktertrekken waren. [2]
- Het woord nathals staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nathals" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
11 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Knolle, P."Het kunstkarakter onzer schildernatie. Nationale èn internationale oriëntatie bij het stimuleren van de ‘Hollandse School’ 1750-1820." in: Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw. jrg. 24 nr. 1 (1992) APA - Holland Universiteits Pers, Amsterdam & Maarssen; p. 137; geraadpleegd 2019-11-16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be