alles raakt doorweekt
  • door·weekt
  • vervoeging van doorweken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel [1]
vervoeging van
doorweken

doorweekt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorweken
    • Jij doorweekt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorweken
    • Hij doorweekt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van doorweken
    • Doorweekt! 
vervoeging van: doorweken…
verbogen vorm: doorweekte

doorweekt

  1. voltooid deelwoord van doorweken
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doorweekt doorweekter doorweektst
verbogen doorweekte doorweektere doorweektste
partitief doorweekts doorweekters -

doorweekt

  1. kletsnat, helemaal van vocht doordrongen
    • Na de langdurige regen was ik helemaal doorweekt. 
     Binnen de kortste keren was mijn shirt compleet doorweekt van het zweet.[2]
     `Ja, juffrouw.'Ik rilde. Het was koud in de wasruimte, en ik was doorweekt.[3]
     'Sturmbannführer was een ss-rang, gelijk aan majoor bij de Wehrmacht, en Ratka hoe hondsmoe en doorweekt hij ook was leek maar al te zeer bereid om eerbied te tonen.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  4. Vaderland”   (2012), Cargo, ISBN 9789023472483
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be