Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·week·te

Bijvoeglijk naamwoord

doorweekte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van doorweekt

Werkwoord

vervoeging van
doorweken

doorweekte

  1. enkelvoud verleden tijd van doorweken
    • Ik doorweekte. 
    • Jij doorweekte. 
    • Hij, zij, het doorweekte. 
  2. verbogen vorm van doorweekt, voltooid deelwoord van doorweken