• na·re

nare

  1. verbogen vorm van de stellende trap van naar
     De grote hoogte en mijn angsten bleken een nare combinatie waardoor ik moeilijk in slaap kon vallen.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


nare

  1. neus


  • IPA: /ˈnaːrɛ/
  • na·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
nāre no nāvi nātum
eerste vervoeging volledig

nāre

  1. zwemmen