• droog·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord droogheid
verkleinwoord

de droogheidv

  1. een situatie met een laag vochtgehalte
    • Vrouwen in de overgang kunnen baat hebben bij het eten van sojarijke voeding en rode klaver. Daarmee nemen klachten als opvliegers en vaginale droogheid af, concludeert het Rotterdamse Erasmus MC in een woensdag verschenen onderzoek. [2] 
  2. (figuurlijk) het op geen enkele manier laten merken dan je ergens de humor van inziet
    • Eberhard van der Laan deed het volgens Hoffman fantastisch. ,,Hij doet het met zoveel humor en droogheid en improviseert." Hoffman heeft dan ook een suggestie voor de burgemeester: ,,Begin een onemanshow in Carré." [3] 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]