Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drugs·spuit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord drugsspuit drugsspuiten
verkleinwoord drugsspuitje drugsspuitjes

Zelfstandig naamwoord

de drugsspuitv / m

  1. injectiespuit waarmee men verdovende middelen toedient
    • Twee kleuters hebben zich vorige week in Eindhoven tijdens het buitenspelen geprikt aan een drugsspuit die op hun speelveldje lag. Dat heeft Peter van Rijsbergen van verslavingsinstelling Novadic-Kentron vandaag gezegd. Volgens hem komt de spuit van de verderop gelegen dag- en nachtopvang.[1] 
    • De chauffeur zal worden getest op soa's en hiv, maar dat heeft pas na drie maanden zin. Voorlopig zit hij thuis. ,,Omdat het hier vermoedelijk om een drugsspuit gaat, is het nu bang afwachten. Dat is mentaal erg zwaar voor het slachtoffer”, aldus een woordvoerder van de busmaatschappij tegen de Gazet van Antwerpen.[2] 
Verwante begrippen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen