• ni·co·ti·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord nicotine -
verkleinwoord - -

de nicotinev / m

  1. (scheikunde) vloeibaar, scherp en vluchtig alkaloïde in tabak, een zeer krachtig vergif, dat eerst opwekt en later verlammend werkt
     Nicotine is de oorzaak voor veel hart- en vaatklachten en kanker; een kwart van de stevige rokers (meer dan twintig sigaretten per dag) haalt de 65 jaar niet.[5]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]
  1.   Weblink bron
    Posselt W. & Reimann L.
    Chemische Untersuchung des Tabaks und Darstellung eines eigenthümlich wirksamen Prinzips dieser Pflanze in: Magazin für Pharmacie, jrg. 6 nr. 24 (1828), P.L. Geiger, Karlsruhe, p. 146
  2.   Weblink bron
    Sobernheim, J.F. (vert. Verwey, L.H.)
    “Handboek tot de practische leer der geneesmiddelen” (1842), Vogelensank, Gouda, p. 61 kol. 1
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. nicotine op website: Etymologiebank.nl
  5.   Weblink bron
    Frederiek Weeda
    “Paffen in de pauze en tegen stress” (15 juli 2020) op nrc.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be