• door·lich·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorlichten
lichtte door
doorgelicht
zwak -t volledig

doorlichten

  1. overgankelijk, (medisch), (techniek) het inwendige van iets onderzoeken door blootstelling aan penetrerende straling, zoals röntgen- of gammastraling
    • Zij gebruikten Co-60 als bron om de lassen van de pijplijn door te lichten. 
  2. overgankelijk, (figuurlijk) grondig onderzoeken
    • Overigens hebben wij sinds 1988 meer dan 400 grote fusies en overnames moeten doorlichten. 
  3. overgankelijk, (verouderd) van licht doordringen
  • [3]: Men kan hem met een kaarsje doorlichten.
Hij is erg mager.
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]