• be·drog
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrog -
verkleinwoord bedrogje bedrogjes

het bedrogo

  1. het met kwade opzet misleiden van iemand
    • Deze veelgeroemde wetenschappelijke publicatie berust op bedrog. 
     Het idee om na het tellen terug te keren naar zijn schrijfmachine was weliswaar rationeel, maar ook immoreel. Geen groot bedrog, maar toch bedrog.[3]
  • Dromen zijn bedrog
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]