• be·drie·ge·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord bedriegerij bedriegerijen
verkleinwoord

de bedriegerijv

  1. het iemand met kwade bedoelingen in de waan brengen
    • Het stopzetten van de zogenoemde Fondsen ter ondersteuning van de coalitie maakt deel uit van een bredere opschorting van de hulp aan Pakistan die president Donald Trump begin dit jaar aankondigde, toen hij Pakistan ervan beschuldigde eerdere hulp te belonen met „niets dan leugens en bedriegerij.” [2] 
    • Er werd geen reden gegeven voor het opschorten van de onderhandelingen, die inmiddels al drie dagen duren. Eerder op de avond stormde Giorgos Karatzaferis, leider van een kleine rechtse partij, de vergaderzaal uit en beschuldigde de leiders van de twee grootste partijen van 'bedriegerij'. [3] 
    • ,,Dit is bedriegerij. Het maakt dan niet uit of de keeper de bal wel of niet oppakt. Hij heeft ongepaste manieren gebruikt om de spelregels te omzeilen. [4] 
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]