leugen
- Geluid: leugen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈløɣə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈlʏːχən/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈløːɣən/
- leu·gen
- erfwoord via Middelnederlands lueghene / logene van Oudnederlands lugina, in de betekenis van ‘onwaarheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leugen | leugens |
verkleinwoord | leugentje | leugentjes |
- mededeling die niet waar is, met de bedoeling om anderen te misleiden
- De jongen verzon snel een leugen om onder straf uit te komen.
- de vader der leugenen
- een leugentje om bestwilleugen met het excuus dat die minder schade oplevert dan het vertellen van de waarheid
- van leugens aaneenhangenzeer bedrieglijk zijn; veel liegen
- van leugens aan elkaar hangenzeer bedrieglijk zijn; veel liegen
1. mededeling die niet waar is, met de bedoeling om anderen te misleiden
- Het woord leugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leugen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ leugen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "leugen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be