Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leu·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leugenaar leugenaars
verkleinwoord leugenaartje leugenaartjes

Zelfstandig naamwoord

de leugenaarm

  1. iemand die bewust dingen zegt die niet waar zijn
    • De grootste leugenaar van deze eeuw is voorlopig nog altijd George W. Bush met zijn leugens over de zogenaamde massavernietigingswapens in Irak 
    • De Franse president Emmanuel Macron haalde ook nog eens uit naar fanatieke Brexiteers: “De keuze van het Britse volk is beïnvloed door degenen die makkelijke oplossingen beloofden. Dat zijn leugenaars. Ze vertrokken de dag erna, zodat ze de gevolgen niet hoefden te dragen.” Daar kunnen Boris Johnson en voormalig UKIP-leider Nigel Farage het mee doen. [1] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen