• op·klin·ken

opklinken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opklinken
klonk op
opgeklonken
klasse 3 volledig
  1. een helder geluid voortbrengen
    • Toen Rimbaud in zijn ouderlijk huis Une saison en enfer schreef, na de hel van Parijs, luisterde zijn zuster aan zijn kamerdeur, waarachter ze smartelijk gesnik hoorde opklinken. [2] 
    • 'In het dictee zal de katholieke traditie in al haar pracht opklinken. Het katholieke taalgebruik is grotendeels vergeten, maar heel rijk', aldus Omroep RKK. [3] 
    • De regisseur orkestreert elke tegenslag die Stet ondervindt zó zorgvuldig, dat het resultaat volkomen bedacht overkomt. Dat Boychoir soms toch weet te raken, is dan ook vooral te danken aan de muziek, meerstemmig opklinkend uit gouden keeltjes met een beperkte houdbaarheid. [4] 
64 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Heijden, A.F.TH. van der
    "Tonio" 2011 ISBN 9789023459545 pagina 510
  3. Tubantia 25-10-12 Sext, lauden en catechumenaat op de radio
  4. De Telegraaf MARCO WEIJERS 02 apr. 2015 Filmrecensie: Boychoir
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be