klink
- klink
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klink | klinken |
verkleinwoord | klinkje | klinkjes |
- handvat om de deur te openen of te sluiten
- Ik neem de klink vast en doe de deur open.
- constructie om een deur gesloten te houden
- De klink is stuk waardoor de deur steeds opnieuw openzwaait.
1. handvat om de deur te openen of te sluiten
2. constructie om een deur gesloten te houden
vervoeging van |
---|
klinken |
klink
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klinken
- Ik klink.
- gebiedende wijs van klinken
- Klink!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klinken
- Klink je?
- Het woord klink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klink" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "klink" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ klink op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be