• klink·klaar
stellend
onverbogen klinkklaar
verbogen klinkklare
partitief klinkklaars

klinkklaar

  1. zeer duidelijk, overduidelijk
    • Het meeste wat in een zelfhulpboek staat over een onderwerp als ‘druk zijn’, brengt Jensen alsof het diepe inzichten betreft. Maar iets nieuws, tegendraads hoor je niet: ja, druk zijn is erg, want toeval brengt plezier, verrassing, creativiteit. Dat gaat vast in veel gevallen op, maar het is wel erg klinkklaar.[4] 
    • Want dat is de hoofdzaak: de vindingrijkheid van Monteverdi in het verzinnen van elkaar omslingerende notenranken, de ongehoorde expressiviteit van de simpelste toon, de zuiverste drieklank en van dissonanten die boven een pauze blijven hangen als een voertuig boven een afgrond. De zes zangers brengen dat met klinkklaar stemgeluid, loepzuivere intonatie en een door smaak en technisch kunnen gefilterde passie.[5]  
  • klinkklare onzin
van iets dat het overduidelijk onzin is
91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[6]