- In de betekenis van ‘lawaaierig’ voor het eerst aangetroffen in 1460 [1]
- Samenstellende afleiding van luid en gerucht met het achtervoegsel -ig [2]
luidruchtig
- onaangenaam veel lawaai makend
- We ergerden ons aan de luidruchtige toeristen.
- ▸ De hikers achter plan A waren verstandig en rustig, de mensen van plan B waren luidruchtig maar werden wel aangevoerd door Barbie.[3]
- ▸ Geen van de vrolijke en luidruchtige jongens leek ouder dan twintig jaar.[3]
100 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[4]
|
- ↑ "luidruchtig" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ luidruchtig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be