Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bu·ren·ge·rucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord burengerucht burengeruchten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de burengeruchtm

  1. (juridisch) (strafrecht) lawaai dat een hele buurt in opschudding kan brengen, voortkomende uit baldadigheid, zoals een vechtpartij of een woordenwisseling
    • De kantonrechter moest een beetje zuchten toen hij een zaak kreeg waarin de buren elkaar van burengerucht beschuldigden. 
    • Volgens het CBS heeft 22% van de Nederlandse bevolking wel eens last van burengerucht. 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be