• ge·rucht·ma·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geruchtmakend geruchtmakender geruchtmakendst
verbogen geruchtmakende geruchtmakendere geruchtmakendste
partitief geruchtmakends geruchtmakenders -

geruchtmakend [1]

  1. als iets ophef veroorzaakt, als iets zo sensationeel is dat veel mensen erover praten
    • Hiermee raken we aan een cruciaal probleem van Bontridders poëzie. Zelf beschouwt de dichter zijn werk nadrukkelijk als maatschappelijk betrokken. Dood hout is geschreven naar aanleiding van de procesgang van de zwarte Amerikaan Willie McGee, die na een wereldwijd geruchtmakend, raciaal getint proces, in mei 1951 in Mississippi ter dood gebracht werd op de elektrische stoel wegens (vermeende) verkrachting van een blanke vrouw. We lezen dat echter pas in een zeer kort nawoord. In de gedichten zelf zijn de sporen van dit drama eigenlijk alleen met die kennis enigszins traceerbaar.[2] 
    • Ogenschijnlijk gaat het in deze kwestie slechts om één medium en bovendien in een ander land. Maar toch is het besluit van de New York Times niet slechts een anekdote. De krant is internationaal toonaangevend: een maatstaf voor kwaliteitsjournalistiek. Het besluit, veertien jaar geleden, om een ombudsman in te stellen kwam na het geruchtmakende schandaal rond een verslaggever, Jayson Blair, wiens verhalen waren overgeschreven of uit zijn duim waren gezogen. Om het vertrouwen van de lezers terug te winnen werd die nieuwe functie van public editor in het leven geroepen.[3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Nina Geerdink, Jos Joosten, Johan Oosterman De Leeslijst 2015 pagina 337
  3. NRC 1 juni 2017