• ac·tu·eel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘op het ogenblik bestaand’ voor het eerst aangetroffen in 1535 [1]
  • afgeleid van het Latijnse actualis (werkzaam) met het achtervoegsel -eel
  • afgeleid van het Franse actuel (‘werkelijk, huidig) (met het achtervoegsel -eel) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen actueel actueler actueelst
verbogen actuele actuelere actueelste
partitief actueels actuelers -

actueel [4]

  1. dat wat op dit moment bestaat of van kracht is
    • Wat is de actuele stand in de voetbalcompetitie? 
     Behalve Guthook raadpleegde ik ook af en toe het Water Report, een door vrijwilligers wekelijks bijgewerkt pdf-bestand dat de actuele waterstand aangeeft.[5]
  2. dat wat nu aan de orde is, wat van belang is op dit moment
    • In het journaal worden alleen actuele onderwerpen behandeld. 
  1. tegenwoordig
  2. up-to-date
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]