• ei·gen·tijds
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eigentijds eigentijdser eigentijdst
verbogen eigentijdse eigentijdsere eigentijdste
partitief eigentijds eigentijdsers -

eigentijds [1]

  1. behorend tot de periode waarin iets speelt, contemporain
  2. behorend tot het heden
    • Henk Bezemer was een eigentijdse uitvoering van captain Joshua Slocum, de Amerikaan die als eerste in een zelfgebouwd zeiljacht, de Spray, tussen 1895 en 1898 alleen de wereld rondde. Net als Slocum was Bezemer een zeiler die de basics van het zeilen tot in zijn vingertoppen beheerste; een bescheiden zeeman overtuigd van zijn eigen kunnen. [2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Joost van der Vaart 28 oktober 2016 NRC
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be