contemporain
- con·tem·po·rain
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hedendaags’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- afgeleid van het gelijknamige Franse woord (met het voorvoegsel con-) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | contemporain | contemporainer | contemporainst |
verbogen | contemporaine | contemporainere | contemporainste |
partitief | contemporains | contemporainers | - |
contemporain [3]
- behorend tot de periode waarin iets speelt
- behorend tot het heden, hedendaags
- Het woord contemporain staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contemporain" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "contemporain" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ contemporain op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be