• spec·ta·cu·lair
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opzienbarend’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1]
  • afgeleid van het Franse spectaculaire met het achtervoegsel -air [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen spectaculair spectaculairder spectaculairst
verbogen spectaculaire spectaculairdere spectaculairste
partitief spectaculairs spectaculairders -

spectaculair [3]

  1. opzienbarend, sensationeel
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]