Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·zien·ba·rend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen opzienbarend opzienbarender opzienbarendst
verbogen opzienbarende opzienbarendere opzienbarendste
partitief opzienbarends opzienbarenders -

Bijvoeglijk naamwoord

opzienbarend

  1. geruchtmakend, sensationeel, verrassend, spraakmakend
    • De nieuwe president hield een opzienbarende speech. 
    • De leerling haalde een opzienbarend goed cijfer voor wiskunde. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be