opzien
- op·zien
- samenstelling van op en zien
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opzien |
zag op |
opgezien |
klasse 5
onregelmatig |
volledig |
opzien
- inergatief ~ naar: in hoog aanzien hebben, van hogere status achten
- Hij heeft altijd opgezien naar zijn oudere broer.
- inergatief ~ tegen: iets met angst en vrees bekijken
- Hij heeft ontzettend opgezien tegen die operatie.
- ▸ En nu leek ze zo opgelucht, alsof ze dat gezegd had wat moeilijk was en waar ze tegen op had gezien.[1]
1. in hoog aanzien hebben, van hogere status achten
- Het woord opzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opzien" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be