patser
- pat·ser
- In de betekenis van ‘geldsmijter’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
- Naamwoord van handeling van patsen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patser | patsers |
verkleinwoord | patsertje | patsertjes |
de patser m
- iemand die pronkt (met zijn of haar bezit).
- Toen hij zijn bedrijf voor miljoenen had verkocht werd hij een patser in een luxe villa met zwembad en elk jaar een nieuwe auto.
- Het woord patser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patser" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "patser" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ patser op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be