repeteren
- Geluid: repeteren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌrepəˈterə(n) / (4 lettergrepen)
- (Limburg): /re.pe.ˈteː.rə(n)/
- re·pe·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herhalen’ voor het eerst aangetroffen in 1437 [1]
- afgeleid van het Franse répéter (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
repeteren |
repeteerde |
gerepeteerd |
zwak -d | volledig |
repeteren
- overgankelijk een toneel- of muziekstuk bij wijze van proef op- of uitvoeren
- Zij moeten het toneelstuk nog repeteren.
- overgankelijk herhalen.
- wederkerend zich ~: een mededeling opnieuw doen
1. een toneel- of muziekstuk bij wijze van proef op- of uitvoeren
- Het woord repeteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "repeteren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "repeteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ repeteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be