hamer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ha·mer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘werktuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 801 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hamer | hamers |
verkleinwoord | hamertje | hamertjes |
Zelfstandig naamwoord
de hamer m
- (gereedschap) werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan
- Hij probeerde met de hamer hard op de spijker te slaan, maar raakte per ongeluk zijn duim.
- (anatomie) één van de drie gehoorbeentjes in het oor
- De hamer heeft een belangrijke functie bij het overdragen van geluid in het oor.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
In een zeer ongunstige positie zijn
- Iets onder de hamer brengen.
Iets veilen.
Vertalingen
1. werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hameren |
hamer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hameren
- Ik hamer.
- gebiedende wijs van hameren
- Hamer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hameren
- Hamer je?
Gangbaarheid
- Het woord hamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hamer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "hamer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
hamer
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Bislama
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
hamer
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.