enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  marteau     le marteau     marteaux     les marteaux  

marteau m

  1. (gereedschap) hamer

marteau

  1. (spreektaal) gestoord, maf, getikt, lijp
    «Le prof veut qu’on rende l’exposé avant la fin de la semaine, il est marteau, ce mec!»
    De leraar wil dat we het opstel voor het eind van de week inleveren, die kerel is geschift! [1]