• ge·stoord
  • In de betekenis van ‘gek’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
  • vervoeging van storen: de stam met omvoegsel ge- -d [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gestoord gestoorder gestoordst
verbogen gestoorde gestoordere gestoordste
partitief gestoords gestoorders -

gestoord

  1. (van personen) geen normale functionering van iets (vaak de geest) hebbend
    • De ernstig gestoorde dader kreeg een tbs-straf opgelegd. 
vervoeging van: storen…
verbogen vorm: gestoorde

gestoord

  1. voltooid deelwoord van storen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]