storen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van storen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | storen | te storen | ||||||||
toekomend | zullen storen | te zullen storen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gestoord | te hebben gestoord | ||||||||
toekomend | gestoord zullen hebben | gestoord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
storend | gestoord | ev. stoor |
mv. verouderd stoort |
store | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | stoor | stoort | stoort | stoort | stoort | storen | storen | storen | |||
verleden (o.v.t.) | stoorde | stoorde | stoorde | stoorde | stoorde | stoorden | stoorden | stoorden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal storen | zult/zal storen | zult/zal storen | zult storen | zal storen | zullen storen | zullen storen | zullen storen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou storen | zou storen | zou(dt) storen | zoudt storen | zou storen | zouden storen | zouden storen | zouden storen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gestoord | hebt gestoord | hebt/heeft gestoord | hebt gestoord | heeft gestoord | hebben gestoord | hebben gestoord | hebben gestoord | |||
verleden (v.v.t.) | had gestoord | had gestoord | had gestoord | hadt gestoord | had gestoord | hadden gestoord | hadden gestoord | hadden gestoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gestoord hebben | zal/zult gestoord hebben | zult/zal gestoord hebben | zult gestoord hebben | zal gestoord hebben | zullen gestoord hebben | zullen gestoord hebben | zullen gestoord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gestoord hebben | zou gestoord hebben | zou/zoudt gestoord hebben | zoudt gestoord hebben | zou gestoord hebben | zouden gestoord hebben | zouden gestoord hebben | zouden gestoord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gestoord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gestoord | er is gestoord | |||||||||
verleden | er werd gestoord | er was gestoord | |||||||||
toekomend | er zal gestoord worden | er zal gestoord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gestoord worden | er zou gestoord zijn | |||||||||
lijdende vorm gestoord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gestoord worden | gestoord te worden | ||||||||
toekomend | gestoord zullen worden | gestoord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gestoord zijn | gestoord te zijn | ||||||||
toekomend | gestoord zullen zijn | gestoord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gestoord | wordt gestoord | wordt gestoord | wordt gestoord | wordt gestoord | worden gestoord | worden gestoord | worden gestoord | |||
verleden (o.v.t.) | werd gestoord | werd gestoord | werd gestoord | werdt gestoord | werd gestoord | werden gestoord | werden gestoord | werden gestoord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gestoord worden | zult gestoord worden | zult gestoord worden | zult gestoord worden | zal gestoord worden | zullen gestoord worden | zullen gestoord worden | zullen gestoord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gestoord worden | zou gestoord worden | zou/zoudt gestoord worden | zoudt gestoord worden | zou gestoord worden | zouden gestoord worden | zouden gestoord worden | zouden gestoord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gestoord | bent gestoord | bent/is gestoord | zijt gestoord | is gestoord | zijn gestoord | zijn gestoord | zijn gestoord | |||
verleden (v.v.t.) | was gestoord | was gestoord | was gestoord | waart gestoord | was gestoord | waren gestoord | waren gestoord | waren gestoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gestoord zijn | zult gestoord zijn | zult gestoord zijn | zult gestoord zijn | zal gestoord zijn | zullen gestoord zijn | zullen gestoord zijn | zullen gestoord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gestoord zijn | zou gestoord zijn | zou/zoudt gestoord zijn | zoudt gestoord zijn | zou gestoord zijn | zouden gestoord zijn | zouden gestoord zijn | zouden gestoord zijn |