• sto·re
enkelvoud meervoud
naamwoord store stores
verkleinwoord - -

de storev / m

  1. zonnegordijn aan de binnenkant van een venster, rolgordijn
  2. winkel
vervoeging van
storen

store

  1. aanvoegende wijs van storen
76 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]


  • sto·re
Naar frequentie 249

store

  1. bepaald enkelvoud van stor

store

  1. meervoud van stor


vervoeging
onbepaalde wijs to  store 
he/she/it  stores 
verleden tijd  stored 
voltooid
deelwoord
 stored 
onvoltooid
deelwoord
 storing 
gebiedende wijs  store 

store

  1. overgankelijk opbergen, opslaan


enkelvoud meervoud
store stores

store

  1. winkel
  2. voorraad


  • sto·re
Naar frequentie 279

store

  1. bepaald enkelvoud van stor

store

  1. meervoud van stor
mv enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               grote        

store, mv

  1. grote
  • både store og små
zowel grote als kleine


  • sto·re

store

  1. bepaald enkelvoud van stor

store

  1. meervoud van stor
mv enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               grote        

store, mv

  1. grote
  • både store og små
zowel grote als kleine


  • sto·re
Naar frequentie zeldzaam

store

  1. bepaald mannelijk enkelvoud van stor
  • "store" is inzetbaar alleen bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier in plaats van "stora".