winkel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- win·kel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verkoopplaats’ voor het eerst aangetroffen in 1101 [1]
- van Middelnederlands winkel "hoek", verg. ook Duits Winkel "hoek"; de betekenis is dus eigenlijk "hoek waar men waren uitstalt";[2]
met het achtervoegsel -el (2).[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winkel | winkels |
verkleinwoord | winkeltje | winkeltjes |
Zelfstandig naamwoord
winkel m
- (handel) een plaats waar koopwaar wordt verkocht
Gelijkklinkende woorden
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Overerving en ontlening
Uitdrukkingen en gezegden
- Een winkel van sinkel
Een niet erg hoogstaande winkel waar van alles door elkaar is uitgestald[5]
- Er is werk aan de winkel
Er is nog veel werk te verzetten
Vertalingen
1. plaats waar koopwaar wordt verkocht
Werkwoord
vervoeging van |
---|
winkelen |
winkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winkelen
- Ik winkel.
- gebiedende wijs van winkelen
- Winkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van winkelen
- Winkel je?
Gangbaarheid
- Het woord winkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "winkel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "winkel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 winkel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 'Natuurlijke groei door kansen te benutten', rijkzwaan.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ allesbedrijf, taalbank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Woordherkomst en -opbouw
- van Nederlands winkel[1]
Zelfstandig naamwoord
winkel
Verwijzingen
Middelnederlands
Woordherkomst en -opbouw
- van Oudgermaanse stam "wink-", een zijwaartse beweging maken, waar ook wenken en wankel van zijn afgeleid; cognaat met Duits Winkel[1]
Zelfstandig naamwoord
winkel m
- hoek
Overerving en ontlening
Verwijzingen
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
winkel
Veluws
Zelfstandig naamwoord
winkel