Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·kel·juf·frouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkeljuffrouw winkeljuffrouwen
verkleinwoord winkeljuffrouwtje winkeljuffrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

de winkeljuffrouwv

  1. (beroep) een vrouw die beroepsmatig in een winkel, een supermarkt, een warenhuis of buiten werkt, met name klanten bedient, waren verkoopt of achter de kassa zit
    • Hij knevelde er de 21-jarige winkeljuffrouw en sleurde haar mee naar de voorraadkamer. Daar randde hij haar aan en gaf ze slagen en 18 messteken. [1] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Krant: Het Nieuwsblad van 18 oct 2006
    Dertig jaar cel voor moordpoging op winkeljuf
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be