winkelpersoneel
- win·kel·per·so·neel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winkelpersoneel | |
verkleinwoord |
het winkelpersoneel o
- de personen die in loondienst in een winkel werkzaam zijn
- ▸ De Duitse Big Brother Award, in het leven geroepen in 2000, ging eerder naar Microsoft en de Amerikaanse regering. Het publiek kan jaarlijks bedrijven nomineren. Ook veel Duitse ondernemingen kregen hem uitgereikt, zoals Deutsche Bahn vanwege onzorgvuldige videobewaking en Lidl omdat de supermarktketen stiekem videopnamen zou maken van het eigen winkelpersoneel.[2]
- ▸ De twintiger werd na zijn diefstal door winkelpersoneel en een passant vastgegrepen. Dat was het moment dat hij spuugde, weet 1Limburg.[3]
- Het woord winkelpersoneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Niek Schenk“Tesla beschuldigd van grootschalige schending privacy: ‘Bewakingsinstallatie op vier wielen’” (22-09-2020), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Jaar celstraf voor spugende winkeldief in Venray” (14 aug. 2020), De Telegraaf