Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘medewerkers’ voor het eerst aangetroffen in 1861 [1]
  • afgeleid van persoon met het achtervoegsel -eel [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord personeel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het personeelo [3]

  1. de personen die een bedrijf in loondienst heeft
    • "Ik wens u een groot personeel" is een oude joodse vloek. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • het onderwijzend personeel
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen personeel personeler personeelst
verbogen personele personelere personeelste
partitief personeels personelers -

Bijvoeglijk naamwoord

personeel [4]

  1. betrekking hebbend op het personeel
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen