• per·so·neels·kos·ten
enkelvoud meervoud
naamwoord personeelskosten
verkleinwoord

de personeelskostenmv

  1. geld dat men moet betalen omdat men personeel in dienst heeft
     Het geld wordt uitgegeven aan de 80 gebouwen van Artis, waarvan er 27 rijksmonumenten zijn. Maar ook aan personeelskosten en voeding van de dieren. Daar staat momenteel geen bron van inkomsten tegenover. Deze penibele situatie leidt tot ingrijpende maatregelen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Thomas Sijtsma
    “Artis doet leeuwen weg vanwege coronacrisis” (28 januari 2021), Het Parool