Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bank·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bankpersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bankpersoneelo

  1. mensen die in dienst zijn van een bank
     Het kabinet besloot vorige week de beursgang van de in 2008 genationaliseerde bank uit te stellen naar aanleiding van de onrust over de salarisverhogingen. De top van ABN Amro zou er per persoon 100.000 euro bij krijgen. Bij het bankpersoneel, dat geconfronteerd wordt met veel ontslagen viel deze verhoging heel slecht en ook veel politici waren er niet blij mee.[1]
     Het bankpersoneel was op de training om de werkprestaties te verbeteren. De acht mensen met de laagste score moesten zich daarvoor verantwoorden op een podium.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Dijsselbloem: salaris ABN Amro-top gaat jaren niet omhoog” (Donderdag 2 april 2015), NOS
  2.   Weblink bron “Trainer in China ontslagen na lijfstraffen bankpersoneel” (Dinsdag 21 juni 2016), NOS