• wen·ken
  • In de betekenis van ‘een teken geven’ voor het eerst aangetroffen in 1181 [1]
  • afgeleid van wenk met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wenken
wenkte
gewenkt
zwak -t volledig

wenken

  1. overgankelijk met de hand een teken geven
    • - Hij wenkte hen om naderbij te komen. 
    • - Pete Ramirez was op een onopvallende manier knap en een paar jaar ouder dan Mae. Hij zat in een kamer zonder bureau, zonder stoelen en zonder rechte hoeken. Het vertrek was rond en toen Mae binnenkwam, stond Pete in een headset te praten, met een honkbalknuppel te zwaaien en uit het raam te kijken. Hij wenkte haar binnen en beëindigde zijn gesprek. Hij had de honkbalknuppel nog in zijn linkerhand toen hij haar zijn rechter gaf.[3] 

de wenkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wenk
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]