Nederlands

 
winkelgebied
Uitspraak
Woordafbreking
  • win·kel·ge·bied
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winkelgebied winkelgebieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het winkelgebiedo

  1. deel van een stad of dorp met veel winkels
     Ook in Rotterdam is het nog relatief rustig. Wel worden deze week in de Koopgoot, het winkelgebied onder de Coolsingel, lijnen neergelegd om de bezoekersstromen in goede banen te leiden.[1]
     De meeste mensen vertrokken uit zichzelf, maar op diverse plekken in de binnenstad heeft de politie moeten optreden. Aboutaleb: "Daarbij hebben enkele vernielingen plaatsgevonden in het winkelgebied."[2]
Hyponiemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “'Blauwdruk voor Nederlandse winkelstraten bestaat niet'” (04-05-2020), NOS
  2.   Weblink bron “Aboutaleb: demonstranten hadden meer verspreid kunnen staan” (05-06-2020), NOS