winkelcentrum
- win·kel·cen·trum
- samenstelling van winkel ww en centrum
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winkelcentrum | winkelcentra winkelcentrums |
verkleinwoord | winkelcentrumpje | winkelcentrumpjes |
het winkelcentrum o
- gebied of overdekte galerij waar meerdere winkels en horecazaken zijn gevestigd
- We gingen een middagje winkelen in het plaatselijk winkelcentrum.
- ▸ Bij de balie van het hotel stond een kleine roze leenfiets waarop ik tevreden richting het winkelcentrum fietste.[1]
1. gebied of overdekte galerij waar meerdere winkels en horecazaken zijn gevestigd
- Het woord winkelcentrum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "winkelcentrum" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be