toko
- to·ko
- Leenwoord uit het Indonesisch of javaans, in de betekenis van ‘winkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1859 [1]
- uit het Indonesisch toko
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toko | toko's |
verkleinwoord | tokootje | tokootjes |
toko m
- winkel
- Zij is een toko in kinderkleertjes begonnen.
- winkel voor Indonesische gerechten en ingrediënten
- (schertsend) (figuurlijk) bedrijf
- Voor het restaurant zoeken we een ervaren chefkok die weet hoe je zo'n toko moet runnen.
- Het woord toko staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toko" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "toko" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- to·ko
toko
- IPA: /toko/
toko