winkella
- win·kel·la
- samenstelling van winkel zn en la zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | winkella | winkella's |
verkleinwoord |
- la waarin men het geld bergt in een winkel
- ▸ Maandagavond omstreeks half zeven, kwam de slager L. aan de Gozewijnstraat te Valkenburg tot de minder aangename ontdekking, dat een flink geldbedrag uit de winkella verdwenen was. In een onbewaakt ogenblik heeft een langvingerige blijkbaar van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn slag te slaan.[1]
- Het woord winkella staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "winkella" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
23 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Geld uit winkella ontvreemd” (25-08-1954), Limburgsch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be