Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • geld·la
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geldla geldla's
verkleinwoord geldlaatje geldlaatjes

Zelfstandig naamwoord

de geldlav / m

  1. bewaarplaats voor geld onder een tafel
    • De vrouw reist bijna dagelijks met bussen van Veolia. Ze kan vanuit haar rolstoel de uitklapplank niet zelf bedienen. De buschauffeurs helpen haar echter niet bij het in- en uitstappen omdat de geldla dan onbeheerd is en er vertraging ontstaat. [1] 
    • Banken zijn soms de beroerdsten niet. Een 87-jarige Hengeloër, die 800 euro kwijtraakte tijdens het pinnen, krijgt dat bedrag van de SNS toch vergoed. Volgens Herman Kroon kwam het bedrag die 30ste augustus gewoon niet uit de pinautomaat aan de Geerdinksweg. Maar volgens het onderzoek van de bank werkte de automaat uitstekend en is het geld na 17 seconden wel degelijk uit de geldla gehaald. [2] 
    • Wood wist van tevoren niet dat zijn kompaan gewapend was. Na het schot hielp hij hem wel met het verwijderen van de video van de camerabewaking en ze vluchtten met de kluis en een geldla. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen