Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·pier·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord papierwinkel papierwinkels
verkleinwoord papierwinkeltje papierwinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

papierwinkel m [1]

  1. een winkel waar je papier kunt kopen
  2. (figuurlijk) een enorme hoeveelheid documenten die voor een bepaald doel nodig zijn
    • Een kledingwinkel beginnen is een leuke en uitdagende bezigheid, maar de hele papierwinkel die daarbij komt kijken lijkt me een ramp. 
    • Veel problemen in de zorg zijn niet opgelost met normen. Geluk en warmte zijn belangrijk. Tijd die je aan de papierwinkel besteed, kun je niet gebruiken om eens met iemand naar buiten te lopen.” [2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Michiel Dekker 31 oktober 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be