• war·win·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord warwinkel
verkleinwoord

de warwinkelm

  1. drukke, verwarrende chaos
     Wie zijn bureau, gelegen boven De Geus, aanschouwt kan de vergelijking met de vuilstort Boeldershoek niet ontgaan. Zo groot is de warwinkel aan rekeningen en andere papierkraam. Maak daar maar eens chocolade van.[2]
     Ik was per flitstrein van Tokio naar Kyoto gezoefd en had alleen maar metropool gezien, woontorens, kantoren, snelwegen, warwinkels van beton en staal en neon.[3]
64 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ronald Scholten is niet langer de getapte kroegbaas” (22-03-2008), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Matt Dings
    “Mooi, vandaag is het Helaasdag” (08/11/2012), HP de Tijd
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be