Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • war
Woordherkomst en -opbouw
  • [A]: Middelnederlands werre, warre ‘verwarring, wanorde’, ontwikkeld uit Westgermaans *werrō-, afleiding van het ww. *werzan- ‘in verwarring brengen, in wanorde zijn’, waarvoor zie warren. Eveneens verwant met het Oudsaksische werra, het Oudhoogduitse werra, het Franse guerre en het Engelse war.[1]
  • [B]: Middelnederlands warre v ‘eelt’ (waaruit Vlaams warre), ontwikkeld uit Oergermaans *warzō-, vrouwelijke bijvorm van *warzaz, waaruit weer; verder zie aldaar.
enkelvoud meervoud
naamwoord war warren
verkleinwoord warretje warretjes

Zelfstandig naamwoord

[A] war v [2] [3] [4] [5] [6]

  1. (verouderd) verwarring, wanorde
    • Ik was behoorlijk in de war toen ik teveel gedronken had. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord war warren
verkleinwoord warretje warretjes

Zelfstandig naamwoord

[B] war v [7]

  1. (Noord-Hollands) kwast, knoest in hout
  2. (België, Gelderland, Overijssel) eelt, weer

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
warren

war

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
    • Ik war. 
  2. gebiedende wijs van warren
    • War! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
    • War je? 

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • war

Werkwoord

war

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Middelengels warre, werre, ontleend aan Oudfrans werre; vgl. Nieuwfrans guerre.
enkelvoud meervoud
war wars

Zelfstandig naamwoord

war

  1. (politiek) (militair) oorlog
Afgeleide begrippen

Meer informatie


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

war

  1. waar; correct, niet onwaar, overeenkomend met de werkelijkheid
Schrijfwijzen


Schots

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

war

  1. (politiek) (militair) oorlog

Meer informatie