war
Niet te verwarren met: War |
- war
- [A]: erfwoord via Middelnederlands warre / werre, "verwarring, wanorde" van Oudnederlands werra "strijd", ontwikkeld uit Westgermaans *werrō-, afleiding van het ww. *werzan- "in verwarring brengen, in wanorde zijn", zie warren ww ; cognaat met Oudsaksisch werra, het Oudhoogduits werra, Frans guerre en Engels war [1] [2] [3]
- [B]: Middelnederlands warre v ‘eelt’ (waaruit Vlaams warre), ontwikkeld uit Oergermaans *warzō-, vrouwelijke bijvorm van *warzaz, waaruit weer [4] [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | war | warren |
verkleinwoord | warretje | warretjes |
- (verouderd) chaotische toestand
- Ik was behoorlijk in de war toen ik teveel gedronken had.
vervoeging van |
---|
warren |
[A] war
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
- Ik war.
- gebiedende wijs van warren
- War!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van warren
- War je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | war | warren |
verkleinwoord | warretje | warretjes |
- Het woord war staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- war
war
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was
- derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sein: was
- Middelengels warre, werre, ontleend aan Oudfrans werre; vgl. Nieuwfrans guerre.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
war | wars |
war
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
war
- waar; correct, niet onwaar, overeenkomend met de werkelijkheid
war
- Zie Wikipedia voor meer informatie.