een losse knoest en twee vaste knoesten
  • knoest
  • In de betekenis van ‘uitwas aan boom’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord knoest knoesten
verkleinwoord knoestje knoestjes

de knoestm [3]

  1. (bouwkunde) de plaats waar een zijtak aan de boom groeide, het hout is er minder sterk en moeilijker bewerkbaar, het is dan ook een houtgebrek
    • Miriam van de Lubbe heeft een knoest in een simpel tweedehands notenhouten tafeltje vervangen door een intrigerende zilvervlek. Voelt heerlijk, staat mooi.[4] 
  2. (plantkunde) de overgang van stam naar wortel bij een boom
    • Op de terugweg rijd ik langs het nieuwe Russische buurmeisje en haar moeder. Het meisje, een jaar of zeven, en haar moeder zijn net verhuisd uit Moskou. Ze spreken nog geen woord Engels. Afgelopen weken, toen het door de Indian summer opvallend zacht weer was, zaten ze op het gras door een prentenboek te bladeren. Gisteren telden ze de ringen in de knoest van een omgezaagde eik. [5]  
95 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[6]
  1. "knoest" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. knoest op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. NRC Miriam van de Lubbe heeft een knoest in een simpel tweedehands notenhouten tafeltje vervangen door een intrigerende zilvervlek. Voelt heerlijk, staat mooi.
  5. NRC Pia de Jong 12 december 2016
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be